‘Een koe geeft pas melk nadat ze gekalfd heeft. De eerste melk (ook wel biest genoemd) is belangrijk voor het kalfje, want daar zitten veel extra voedingsstoffen in. Het kalfje moet binnen de zes uur biest drinken. De volgende negen maanden geeft een koe ‘gewone’ melk, steeds wat minder tot ze weer ‘droog’ staat en niet meer gemolken wordt. Tot het volgende kalfje geboren wordt.

Vroeger hield een boer de status van alle koeien bij in een boekje. Inseminatiedatum, verwachte kalfdatum, lactatieperiode etc. Nu is daar natuurlijk een app voor. Dus we krijgen op tijd een ‘ping’, en zien zo’n tien dagen voor de verwachte datum wanneer een koe ongeveer gaat kalven. De geboorte gaat bijna altijd zonder tussenkomst van boer of veearts, al houden we wel een oogje in het zeil. Bij een vaars – een nieuwe koe die voor de eerste keer gaat kalven en dus een melkkoe wordt – twee ogen.

Een koe laat ook wel zien dat het kalfje er aan komt. De uiers bollen een paar dagen van tevoren op, en ongeveer op de dag zelf zie je dat de banden (de heupen) van de koe erg inzakken. Dan is het opletten geblazen.

Maar terug naar de app. Die heeft het niet altijd bij het goede eind, want het is ook maar een verzameling data. Soms kalft een koe heel wat eerder dan verwacht, bijvoorbeeld omdat de inseminatie bij een eerste keer is gelukt – terwijl een tweede (of derde) keer nodig leek. Dit gaat in sprongen van drie weken. Onze ‘droge’ koeien lopen op akkers los van de boerderij, omdat we de percelen aan de boerderij gebruiken voor de melkkoeien. Dus we kijken op de app, zien dat een koe over een week gaat afkalven en halen die dan op met de veewagen. Op de boerderij krijgt ze een eigen strohok waar ze kan eten, luieren en afwachten.

Behalve dus, als de koe plotseling gekalfd heeft. Dan loopt er opeens een kalfje in de wei. Op zich is dit geen probleem, we halen het stel dan samen op.

Maar afgelopen week liep het anders. Donderdag kalfde een koe in de wei en dat zagen we pas ’s avonds. In het donker koeien ophalen is geen goed idee, en moeder en kalf redden zich wel als het kalfje maar gedronken heeft.

Dus de volgende dag gingen we kijken. Wel een koe, geen kalf. De slootjes nalopen, nog steeds geen kalf. Zo’n beest is qua grootte toch vergelijkbaar met een kleine Deense dog, maar kan zich wel in een greppel of brandnetelbos klein maken en verstoppen. Met tegenzin hebben we de moeder toch meegenomen, want die moest gemolken worden om uierontsteking te voorkomen.

De dagen erna hebben we nog de sloten en greppels afgezocht naar het kalfje. Die moest toch ergens zijn. We hadden de hoop eigenlijk al opgegeven toen zaterdagmiddag een fietser aangaf een kalf in de sloot te hebben gezien, ons kalf. Ondertussen was ze hongerig en wat verwilderd, lees: niet te vangen. Zondagmiddag hebben we besloten de moederkoe terug op de veewagen te zetten en naar het kalf te brengen. Die vonden elkaar snel en het kalf schoot naar de uier. En beide werkten absoluut niet mee aan een ritje terug naar de boerderij. Pas maandag, met wat hulp van hekken en onze medewerker, hebben we het duo in de wagen gekregen en terug naar de boerderij kunnen brengen.’
(bijdrage van Bas van den Berg van Hoeve Ackerdijk)